Het grote verschil tussen een snauw en een bloemetje / Ton Lathouwers

Maar wat is discipline?

“Vaandrig Lathouwers: bij deze bevorder ik u tot officier bij de koninklijke luchtmacht. Op grond van uw verdiensten bij de inlichtingendienst en ondanks – ik herhaal: ondanks – het totaal ontbreken van de autoriteit waarmee een meerdere zijn ondergeschikten discipline bijbrengt.”

Dat kreeg ik letterlijk te horen bij mijn beëdiging als dienstplichtig officier. Tja….

Maar wat is discipline? Dat heb ik mij sindsdien dikwijls afgevraagd. Ook toen ik, na eerst jarenlang zen training gedaan te hebben in Japan, terechtkwam in een Koreaans zenklooster en kort daarna in het Chinese ch’anklooster van Teh Cheng. Ik was gewend aan de strakke discipline in Japan, aan de niet altijd even vriendelijke sfeer in de zendo, met soms bevelen op een snauwerige toon. En toen ik tijdens de kinhin naar het toilet wilde maar niet op de voorgeschreven manier de rij verliet, gaf de dienstdoende monnik me een paar harde klappen in mijn gezicht. Ja, na de militaire tucht in de Japanse zendo leek het wel, of ik in die Koreaanse en Chinese kloosters bij een club van vrijbuiters was terechtgekomen.

Mijn eerste reactie was: ‘dat kun je gewoon niet maken. Dat is helemaal geen zen meer’. Ik was blijkbaar al behoorlijk gehersenspoeld door mijn Japanse verleden. Waarschijnlijk zal iedereen die van de ene traditie in de andere komt wel zo’n ontdekking doen. Hoe dan ook, ik wist niet beter of wat in Japan gebeurde was norm en criterium voor het enige echte zengebeuren.

In het Koreaanse klooster was het wel even anders. Ik heb daar onder algemene hilariteit de zenmeester Seung San door de zendo zien rondkruipen om ons te laten zien hoe zijn eigen zenmeester Ko Bung altijd de joker uithing in de meditatieruimte. Ik heb gezien hoe dikwijls er in de zendo gelachen werd en was getroffen door de spontaniteit en het non-conformisme die daar heersten. Dat was een echte openbaring. Dit kon dus ook. Dit was blijkbaar ook authentieke zen.

Toen ik later in het Chinese ch’anklooster van Teh Cheng kwam, merkte ik dat daar een nog grotere gemoedelijkheid heerste. Ik wist niet wat ik zag toen Teh Cheng tijdens de meditatie een vaasje met bloemen bij iemand neerzette, gewoon omdat die het moeilijk had. Ook hij bleek in de zendo even hartelijk en goedlachs te zijn als daarbuiten. En kunt U zich het volgende tafereel voorstellen? Het is geen anekdote, ik heb het met eigen ogen gezien: de ch’anmeester komt de Boeddhahal binnen voor de teisho, ziet dat een kindje op een driewieler per ongeluk in de hal terechtgekomen is – iets waar blijkbaar geen van de aanwezige monniken zich aan had gestoord – streek het kindje over zijn haren, maakte een paar grapjes en leidde het vriendelijk naar buiten. Om daarna plaats te nemen op zijn zetel en zijn toespraak te beginnen. Ik moet zeggen dat dit alles mij diep geraakt heeft.

Nee, dat leek niet erg op de tucht die ik gewend was. ‘Hier ontbreekt de discipline’, was mijn eerste conclusie. Wel: ik bleek me behoorlijk te vergissen. In de zendo heerste weliswaar niets van de strakheid die ik in Japan gewend was. De sfeer was steeds informeel. Maar de stilte tijdens de meditatie zelf en de aandacht waren er niet minder om.

Toch was dit laatste niet het belangrijkste. Ik ontdekte dat de discipline in de Koreaanse en vooral de Chinese setting niet allereerst gekoppeld was aan het gedrag in de zendo. Discipline bleek hier iets dat zich deed gelden tot ver buiten de meditatieruimte. Ik heb daar aangrijpende voorbeelden van gezien, die mijn opvattingen over discipline in de zen behoorlijk veranderd hebben. Ik heb meegemaakt, hoe een al wat oudere zen-beoefenaar door Seung San terechtgewezen werd. Het was iemand die de sesshins belangrijk vond en daarbij vooral strakke regels en dito gedrag voorstond. Maar daarbuiten, in zijn gewone leven, was van zijn specifieke zenweg veel minder te merken. Seung

San heeft hem toen te verstaan gegeven dat dit van geen kanten klopte. Omdat het om iets wezenlijks ging wat ook anderen betrof, werd de desbetreffende brief publiek gemaakt, echter zonderde naam van de betrokkene te noemen. De strekking van de brief was deze:

Het gaat om de ontdekking van de fundamentele crisis waarin we allemaal verkeren en om een wezenlijke innerlijke ommekeer. Daarvoor hoef je niet per se zenboeddhist te zijn. Maar ga je daarbij eenmaal de zenweg, dan ga je die zenweg helemaal. Dat geldt dubbel en dwars wanneer jij zelf zengroepen begeleidt. Dan is het een eerste eis dat jij je langdurig en serieus verdiept in heel het zenboeddhisme en niet alleen in het zitten in zazen en het gedrag in de zendo, dat tenslotte maar één aspect is van de weg. Dat serieuze verdiepen zal vooral de koanbeoefening zijn volgens de Japanse, Koreaanse of Chinese variant. En dit zal dan moeten gebeuren met grote twijfel, groot geloof en grote inzet.

En mijn Chinese meester? Zette die alleen maar bloemetjes neer in de zendo bij mensen die het moeilijk hadden? Was het bij hem enkel glimlach en gemoedelijkheid? Nee, ook hier kwam in situaties als hierboven altijd weer een andere Teh Cheng om de hoek kijken. En ook voor die andere Teh Cheng was de maatstaf voor discipline niet zozeer met het gedrag in de zendo als het consequente gaan van de hele zenweg, precies zoals Seung San die schetste in zijn boven genoemde brief.

Ik zal ook daarvan een concreet voorbeeld geven. Ik heb meegemaakt hoe een van Teh Chengs naaste medewerkers, zelf abt van een klooster, op het matje geroepen werd. Hoewel juist deze abt in zijn eigen klooster behoorlijk streng was, bleek ook hij voor de rest van de zenweg nogal te sjoemelen. Nou, ik heb gezien hoe deze strenge abt met hangende pootjes naar de werkkamer van mijn leraar ging: hij wist hoe pittig Teh Cheng in zo’n situatie iemand met zichzelf kon confronteren.

Dat alles heeft mij aan het denken gezet over wat discipline is. Daar komt echter nog iets bij. In de Chinese ch’antraditie lag een groter accent op de vinaya (de leefregels), vrij vertaald: op de ethiek. Mijn verblijf in het Chinese ch’anklooster heeft me dat al gauw duidelijk gemaakt. Later ontdekte ik, dat er vanuit het Chinese boeddhisme ook kritische geluiden te horen waren over het ontbreken van een ethisch besef binnen het Japanse zenboeddhisme. Ook bekende boeddhologen brengen dit ter sprake in studies over de Japanse zen. Zo concludeert Christopher Ives: “Men kan niet anders dan besluiten dat het zen-ontwaken, al is het existentieel bevrijdend, toch elke fundamentele of inherente verbinding ontbeert met het vlak van de ethiek”. En over de zen filosofie van de Japanse Kyoto school schrijft Jan van Bragt: “Ik wens absoluut geen afbreuk te doen aan de onschatbare waarde van dit standpunt voor de religie – mits het echter weer een weg opent naar een dieper bewustzijn van de feitelijke tegenstellingen in het leven, hoe mooi of tragisch die ook zijn, mits het een weg uitwerkt die norm kan worden voor onze gebrekkige pogingen om volledig mens te worden”.

Dit alles komt ook tot uitdrukking in de manier waarop in de Chinese ch’an wordt omgegaan met de klassieke koanteksten uit de Pi yen Lu en de Wu men kuan. In elk verhaal dat in deze bundels is opgenomen vind je allereerst eindeloze variaties op wat Hisamatsu formuleert in zijn fundamentele koan: ‘precies hier en nu, als wat je ook doet niet werkt: wat ga jij doen?’ Anders gezegd: elk verhaal is in eerste instantie gericht op innerlijke ommekeer, ontwaken.

Daarnaast bevat elk verhaal de uitdaging om dit tot uitdrukking te brengen in ons dagelijks leven, oog in oog met de steeds wisselende omstandigheden. Ze kunnen ons gidsen bij de trage, krab-achtige en vaak pijnlijke bewegingen die we dag in dag uit moeten maken bij wat de zenlerares Irmgard Schloegl zo treffend noemt ’het temmen van de stier’. We komen die stier voortdurend tegen: de minder prettige kanten van ons karakter waar we liever onze ogen voor sluiten. We kunnen althans proberen daar iets aan te veranderen, ook op heel moeilijke punten, ook wanneer dit proberen weinig effect heeft. Juist onze onmacht kan ons de ogen openen voor iets totaal anders, voor iets dat zoveel wezenlijker is dan het resultaat van al onze pogingen.

Dit heeft –nogmaals- alles te maken met wat in het boeddhisme de vinaya heet: de precepts of voorschriften: de concrete richtlijnen voor het leven van alle dag, de ethiek. Het is precies dit, waarop Teh Cheng mij wees met zijn steeds weer herhaalde uitdrukking: ‘introspectie doen!’ Aanvankelijk irriteerde me dit vooral. Later raakte het me steeds meer en tenslotte maakte het me diep dankbaar.

Betekende dat dus toch een strengere discipline? Ja, maar dan – sorry voor de herhaling – vooral buiten de zendo, op mijn hele levensweg. Laat me het nog eenmaal mogen benadrukken: de zenweg die ik bij Teh Cheng leerde kennen was de weg van ‘geen geweld en geen forceren’, zoals hij het zelf herhaaldelijk typeerde. Het beeld dat ik van hem bewaar is dat van een eerder stille ch’anmeester, zachtmoedig, vriendelijk en goedlachs, terwijl dit aan zijn innerlijke kracht toch geen afbreuk deed.

Misschien kan ik hem nog het beste tekenen met een tekst die Herman Hesse schreef voor de eerste Duitse vertaling van de Pi Yen Lu. Het betreft Tsju Tsji (Japans: Gutei), een legendarische ch’anmeester over wie veel pittige anekdoten bestaan maar die ouder wordend een steeds grotere mildheid uitstraalde. Ik wil met deze tekst besluiten:

Meester Tsju Tsji was, naar men ons bericht, verstild en zacht van aard en zo bescheiden dat hij van leer en woorden afstand deed – wantwoord is schijn – en iedere schijn te mijden daar was hij stipt en eerlijk op bedacht. Waar leerling, monnik of novice zich hooggestemden flonkerend van geest aan ’t woord zich dreigde te verliezen, daar hield hij wacht, zwijgend, voor ieder doorslaan op zijn hoede. En als zij tot hem kwamen met hun vragen,
ijdel of ernstig, zoekend naar de zin der oude boeken, naar de naam van Boeddha, naar het Ontwaken, naar het oerbegin en het vergaan, daar bleef hij zwijgen en wees alleen maar opwaarts met zijn vinger. En deze vingerwijzing, stom toch sprekend, werd aldoor inniger, vermanender: haar zwijgen leerde, prees en strafte en wees in ’t hart der wereld en der waarheid in een taal zo eigen dat vele leerlingen het zachte manen van deze vinger trof, deed beven en ontwaken.

© Maha Karuna Ch’an: Nieuwsbrief 2008, nr. 3 Ton Lathouwers: Het grote verschil tussen een snauw en een bloemetje (PDF)

1 gedachte over “Het grote verschil tussen een snauw en een bloemetje / Ton Lathouwers”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven