Pratitya samutpaddha ‘Noem mij bij mijn ware namen’

De ontdekkingen van de afgelopen decennia door sterrenkundigen sluiten naadloos aan op het gedachtengoed van het boeddhisme dat 2500 jaar geleden is ontstaan: pratitya samutpadda. Niets ontstaat of bestaat op of uit zichzelf. Alle bestaan is afhankelijk van iets anders. Zonder het een bestaat het andere niet. Wij bestaan dankzij de vele inspanningen van vele anderen vóór ons. Thich Nath Han zegt: als er geen bomen zijn en geen dieren, dan zijn er ook geen mensen. Zonder water, zon, regen, insecten en dieren kan de mens niet bestaan. De Boeddha leerde ons goed te zorgen voor onze omgeving en elkaar, dan zorgen we ook voor onszelf.

In de Avatamsakasoetra wordt dit begrip uitgedrukt door het net van Indra. Het net van Indra is het grote vangnet, waar niemand uit kan vallen. Op iedere hoek van het net een juweel, jij, ik, dat steeds in het volgende juweel reflecteert, in een eindeloze keten. Als jij iets doet, zet dat vervolgens, als een domino effect, alle andere dingen in beweging. Alles wat we doen heeft een effect op het geheel. Iedereen en alles is ten diepste met elkaar verbonden en alles wordt bewogen en voortdurend beroerd in een eindeloze aaneenschakeling van gebeurtenissen, oorzaak en gevolg. Leven vanuit die gedachte, dat wij mensen én de gehele kosmos ten diepste verbonden zijn en afhankelijk van elkaars bestaan, en leven vanuit het besef dat alles wat ik, jij doet, effect heeft op het geheel in een veel ‘groter’ perspectief; niet ‘mijn’ perspectief.

Wij mensen hebben echter een sterke neiging om in concepten én tegenstellingen te denken en te handelen: goed, niet goed; zwart, wit; mooi, lelijk; liefdevol, onverschillig; etc. We denken daarmee controle te hebben over ons leven en te weten waar we aan toe zijn, de illusie hebben dat wij het zijn die aan het roer staat. We creëren daarmee een soort zekerheid of veiligheid, die een schijnzekerheid en-veiligheid zijn, want we hebben geen controle over ons leven. In de alledaagse werkelijkheid loopt alles altijd anders!
Dat geldt optima forma voor de coronacrisis, waar we zelf verantwoordelijkheid dragen voor onze gezondheid, maar bovenal afhankelijk zijn van het gedrag en handelen van alle anderen. Overal stuiten we in de samenleving op borden met de leuze: Alleen samen kunnen we corona aan. In geen jaren werden we door de politiek zo gewezen op deze onderlinge afhankelijkheid. De coronacrisis heeft er toe geleid dat we aan den lijve ervaren wat die onderlinge wederzijdse afhankelijkheid betekent. We hebben als samenleving een pandemie nodig om weer te beseffen hoezeer alles met alles verbonden is. We wisten dat natuurlijk allang, maar de politiek en economie in een samenleving die gebaseerd is op individualisme en consumentisme, wuifden  de verantwoordelijkheid en consequenties hiervan altijd weg.

Interbeing noemt Thich Nath Hanh het boeddhistische principe pratitya samutpaddha, waarbij Thich een bijzondere nadruk heeft gelegd op de eerbied en aandacht voor de ecologie en ecologische voedselketen van mens en dier. Het begrip pratitya samutpaddha betekent, dat alles met alles samenhangt en niets op zichzelf staat. In het hele universum is alle ontstaan voorafgegaan aan een keten van ontstaan en vergaan. Niets ontstaat op zichzelf en alles valt samen in een opeenvolgende keten van oorzaak en gevolg. Daarom zeggen we ook: oorzaak en gevolg komen voort uit dezelfde bron: tegelijk een en niet-een; tegelijk leven-dood en leven en dood; niet een, niet twee.

Het conceptuele denken maakt dat we een schijnwereld hebben gecreëerd waarmee we ons gevangen hebben gezet. We hebben ons afgescheiden en leven in een isolement alsof we zelfstandige wezens zijn, individuen, losgemaakt van onze omgeving en de natuur, waarbij de natuur in de huidige tijdsperiode tot louter een productiemiddel is gereduceerd. Eerbied voor de natuur en de directe onderlinge verbondenheid en afhankelijkheid, zoals onze voorouders die beleefden, die waarden zijn verpulverd. Onze van nature ontvankelijke geest is omgekeerd evenredig steeds beperkter geworden. We hebben onszelf vastgezet in een zelfgecreëerde relatieve wereld, die de absolute wereld naar de achtergrond heeft doen verdwijnen of simpelweg ontkent. De relatieve werkelijkheid die onze dagelijkse zichtbare meetbare wereld is; de absolute werkelijkheid, die de wereld van onzichtbaarheid, ontvankelijkheid, niet weten en van diep vertrouwen is. Maar ze horen bij elkaar zoals ‘de linker voet en de rechter voet bij het lopen’, zoals in de Soetra van Identiteit van Eenheid en Veelheid staat beschreven.

Voor onze geboorte waren we één met het universum. We waren één met de hartgeest, de allesomvattende geest, die we ook wel dharmadhatu of het eindeloze boeddhaveld noemen. Door de geboorte zijn we gescheiden van deze eenheid. Dit was de eerste scheiding. De tweede scheiding is ontstaan gedurende ons leven, omdat we ons hebben geïsoleerd én onderscheiden van alle andere vormen en levende wezens. Onze kleine geest leeft niet in overeenstemming met de werkelijkheid, die tweeledig is en tegelijk één. Als je kunt zitten met je lichaam en geest én met de eenheid van lichaam en geest onder de hoede of in het besef van de werkende universele geest, dan kun je die ervaring weer deelachtig worden en de eenheid en verbondenheid ervaren met alles wat leeft. Die ervaring is universeel en kan, mits de stilte haar werk kan doen in een (jarenlange) consequente beoefening, door iedereen worden ervaren.

Thich Nath Hanh heeft hierover een prachtig gedicht geschreven: ‘Noem me bij mijn ware namen.’ Het gedicht is zo ontroerend, omdat het in simpele taal de eenheid en veelheid van de schepping voor ons opent en binnen laat komen. Omdat het de onderlinge wederzijdse afhankelijkheid laat zien van alle levende wezens. Het gedicht stond kortgeleden in het Boeddhistisch Dagblad en werd door de auteur: “hartverscheurend mooi” genoemd. Het eindigt met de zin: ‘dat de deur van mijn hart open kan blijven. De deur van mededogen’.
Toen ik het gedicht misschien wel vijftien jaar geleden voor de eerste keer tijdens een sesshin hoorde in een dharmales van Gretha Aerts drong het voor het eerst tot mij door, hoe diep de onderlinge verbondenheid is met alles wat leeft en wat is: hoe onze kleine geest van mijn vorm verbonden is met alle vormen van bestaan en met de grote allesomvattende geest van het hele universum. Dat alles wat is, het goede, het kwade, het jaloerse, het afgunstige, ook in mij is………Om dit te kunnen voelen, maar vooral te erkennen, is aanvankelijk niet zo makkelijk. Maar als je leert begrijpen dat alles in ons is en we één zijn met en deel uitmaken van de universele geest, dan maak je steeds minder onderscheid, leer je aanvaarden wat is en zie én erken je dat alles wat is, ook in ‘mij’ bestaat… Althans, dat is onze beoefening: steeds minder ik steeds minder ‘me, my, mine’. En juist daarom meer eenheid met wat is.

Het gedicht van Thich Nath Hanh brengt het begrip pratytya samutpaddha op een bijzondere manier tot leven. Het gaat uit van de samenhang van alle dingen, van de eenheid die zich uitdrukt in vormen. Alles bestaat dankzij alles wat daaraan vooraf is gegaan.

Noem me bij mijn ware namen.

Ik ben de eendagsvlieg die zich vlak boven de rivier ontpoptén
ik ben de vogel die in de lente arriveert om de vlieg op te eten.
Ik ben de kikker die vrolijk rondzwemt in het heldere water van de vijver én
ik ben de ringslang die onhoorbaar naderbij komt en zich voedt met de kikker.

Ik ben het kind in Oeganda, vel over been, mijn benen zo dun als een bamboestok én
ik ben de wapenhandelaar, die dodelijke wapens aan Oeganda verkoopt.
Ik ben het meisje, bootvluchteling, dat overboord springt,
na verkracht te zijn door een zeerover én
ik ben de zeerover, mijn hart nog niet in staat tot liefde en begrip.

Ik ben een lid van het Politbureau, met onbeperkte macht in mijn handen én
ik ben de man die, langzaam stervend in een heropvoedingskamp,
zijn “bloedschuld” aan zijn volk moet betalen.

Mijn vreugde is als de lente, zo warm,
dat zij bloemen doet bloeien langs alle paden van het leven.
Mijn pijn is als een rivier van tranen, zo vol dat zij vier oceanen vult.

Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen,
zodat ik al mijn huilen en lachen tegelijk kan horen,
zodat ik kan zien dat mijn vreugde en pijn één zijn.

Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen,
zodat ik kan ontwaken en
de deur van mijn hart open kan blijven,
de deur van mededogen.

Alles wat bestaat, bestaat in jou, in mij. Zelfs het meest afschuwelijke. Ooit zei Masao Abe: wij zijn allemaal verantwoordelijk voor de hel van Auschwitz… (1990, 50-55). We kunnen dat naar onze tijd en alle tijden doortrekken. Erkennen dat alles in mij aanwezig is, voorbij alle tegenstellingen, een met alles wat leeft, één met de hartgeest. Er is een uitdrukking van Ama Samy, die mij zeer dierbaar is:
“Zazen is een innerlijke reis naar eenwording met de hartgeest, die tegelijk de geest van het gehele universum is”. Ieder moment is het mogelijk de eenheid met alles te ervaren.

Elsbeth Wolf.

 

De PDF van de tekst is te downloaden.


Masao Abe: Kenotic God and Dynamic Sunyata. In The emptying of God. A Buddhist-Jewish-Christian Conversation, Cobb and Ives eds. 1990

 

Scroll naar boven